Van M-mode naar 3D

Zonder er bij stil te staat behoor ik inmiddels tot de oudere generatie hartfunctie-laboranten. De ontwikkelingen zijn hard gegaan. Alleen al op een deelgebied als de echocardiografie. Nu gebruikt men al bijna routinematig de 3D-techniek om de ejectiefractie van de linkerventrikel te meten.

Zo’n 30 jaar geleden kon je alleen met een passer op fotografisch papier allerlei metingen doen en aan de hand van enkele formules die je inmiddels in je hoofd had zitten wat berekeningen (of veronderstellingen) uitrekenen. Een “thrill” op de M-moderegistratie van het voorste mitralisklepblad werd veroorzaakt door aortaklepinsufficientie. Een B-notch had wat te maken met diastolische dysfunctie.

Bovenop het eerste echo-apparaat waar we toen (1986) mee werkte stond een losse monitor waar een B-mode registratie mee kon worden weergegeven. Een polaroidcamera kon voor deze monitor worden geplaatst om foto’s te maken voor in de (papieren) status. Videoregistratie kwam pas later.

Het werd pas interessant met de komst van een nieuw apparaat (zoals de Toshiba SSH-140 in mijn geval) waarbij allerlei technieken waren gecombineerd. Er was B-mode, colordoppler en doppler voor de registratie van snelheden (CW en PW). Ook kon het hele onderzoek worden opgenomen op videoband. Dé kans om als echolaborant te laten zien wat je kon. Dit was toen echt een prachtige machine. Er zaten twee speakers op het apparaat. Waarbij doppler van je af uit de ene en doppler naar je toe uit de andere speaker kwam. Dit stereo-geluid heb ik bij de latere machines nooit meer gezien.

De ontwikkelingen gingen snel. De TEE (transoesophageale echocardiografie), eerst monoplane, al snel biplane en multiplane deden hun intrede. Stress-echocardiografie bij de komst met echo-apparatuur waarbij digitaal loops naast elkaar konden worden bekeken en de contrast-echocardiografie om bijvoorbeeld de functie van de linker ventrikel beter te kunnen beoordelen. Nieuwe technieken zoals 3D, Tissue-doppler, Strain en Speckletracking zijn er de laatste jaren bijgekomen. Waarbij sommige technieken nog hun nut moeten bewijzen.

Ondanks de komst van MRI en CT in de echocardiografie nog steeds het “werkpaard” van de cardiologie. Het is een relatief goedkoop onderzoek waarbij op een non-invasieve veel kan worden beoordeeld. Ook blijft het vooral zo’n leuk omdat de laborant de kwaliteit belangrijk kan beïnvloeden. Een vakbekwame laborant is het belangrijkste onderdeel van dit onderzoek. (Bij)scholing blijft belangrijk. Zelfs oudere laboranten zoals ik moeten regelmatig opgefrist worden omdat de ontwikkelingen niet stil blijven staan. Patiënten hebben recht op een kwalitatief goed onderzoek. Gelukkig is er voldoende aanbod van kwalitatief goede bijscholing. Zowel nationaal als internationaal. Een te beperkt budget mag geen rol spelen om personeel “up-to-date” te houden. Gelukkig zijn er nu instanties zoals de NHV/SBHFL die richtlijnen opstellen voor het behalen van verplichte bijscholingspunten. Ondanks deze richtlijnen moet het ook gewoon leuk zijn om een cursus of congres te volgen en weer “opgefrist” aan het werk te kunnen gaan.

Graag wil ik de pen doorgeven aan Jacqueline Bakker die al zo lang (zelfs na haar pensioen) actief is voor de beroepsvereniging (NHV en SBHFL).

Willem Wullink (lid van de NHV-visitatiecommissie en werkzaam als hartfunctie-laborant in het Radboudumc te Nijmegen)